Mount Moria voor de bouw van de Tempel

Men gaat ervan uit dat het zuidelijke deel van de heuvel waarop nu de Tempelberg is, vanaf het vierde millennium voor Christus bewoond is geweest.

 

Wat kunnen we over deze plek in de Bijbel vinden?

De stad Jebus:

De Jebusieten woonden hier in de stad Jebus. Dit waren afstammelingen van Noachs kleinzoon Kanaän (Gen. 10:16 ).

In het Oude Testament worden de Jebusieten 41 maal genoemd.

 

Koning en priester Melchizedek:

Rond 1850 voor Christus, nog voor het volk Israël bestaat, wordt Melchizedek genoemd.

Melchizedek, de koning van Salem (waarschijnlijk is dit het Jeruzalem van later, Ps 76:3) en priester van God de Allerhoogste, gaat Abram tegemoet met brood en wijn en zegent hem (Gen 14:18)

 

Plek waar Abraham Isaak moest offeren:

Rond 1800 voor Christus wordt Abraham door God op de proef gesteld. Hij krijgt de opdracht zijn zoon Isaak te offeren in het land Moria (Gen 22), maar hij hoeft zijn zoon toch niet te offeren. God voorziet in een ram als offerdier.

De berg Moria is de latere Tempelberg en men gaat ervan uit dat de 'berg Moria' in dit 'land Moria' was gelegen.

Abraham noemt deze plaats: ‘De Here zal erin voorzien’, Daarna staat er: ‘waarom nog heden gezegd wordt: Op de berg des Heren zal erin voorzien worden’. (Gen 22: 14)

 

In de 14e/ 15e eeuw voor Christus bij de inname van het land Kanaän onder Jozua:

Toen het volk Israël onder leiding van Jozua het land Kanaän binnentrok, veroverden ze de stad niet, waardoor in Davids tijd de Jebusieten nog steeds in Jebus woonden. De stad Jebus lag op een bergkam, tussen het Kidrondal in het oosten en in het westen het Mestdal (of Stadsdal, Tyropoeon of Kaasmakersdal), en was een bijna onneembare vesting. (Jozua 15:63)

 

1004 voor Christus, in Davids tijd:

Jebus lag in het gebied van de stam Benjamin en lag op de grens tussen Juda en de noordelijke stammen van Israël, waardoor het een strategische ligging had. Onder David werd de stad veroverd en tot hoofdstad van het volk Israël gemaakt (2 Sam 5: 6-9).

 

David en de tempel:

David wil een huis voor God bouwen

Koning David liet voor zichzelf een mooi en luxe paleis bouwen in Jeruzalem.

De Ark van het verbond stond in die tijd nog steeds in een tent. In de tijd van David stond de tabernakel in Gibeon en de Ark stond in Kirjat-Jearim, nadat de Filistijnen de Ark hadden overwonnen en weer hadden teruggestuurd naar Israël.

David wilde de Ark naar Jeruzalem halen en daar ook een huis voor de Ark bouwen: een tempel voor God. Maar God vond dat niet goed, omdat hij veel oorlog had gevoerd en bloed had vergoten.

Zijn zoon Salomo mocht de tempel wel bouwen (1 Kron. 22:7-10, 1 Kron. 28: 2-3).

David bereidde wel de bouw van de tempel voor: Hij verzamelde de materialen, maakte het ontwerp en regelde de werklieden. (1 Kron 22: 7-7, 17, 1 Kron 28: 11-19)

Boven: De stammen van Israël. Jeruzalem/ Jebus lag in het gebied van Benjamin.

 

Links:

In Davids tijd bevond de Tabernakel zich in Gibeon en de Ark bevond zich in Kirjat-Jearim.

Hij wilde graag een Tempel bouwen voor God in Jeruzalem. 

In rood zijn de verschillende plaatsen te zien.

De locatie van de tempel:

David had gezondigd: Hij had een volkstelling gehouden die God niet wilde. Daarna kreeg hij spijt en vroeg God om zijn zonden weg te nemen. God stuurde vervolgens de profeet Gad naar David toe. David mocht kiezen uit drie straffen om het weer goed te maken.

 

De keuzen:

  • 7 jaar hongersnood in het land
  • 3 maanden vervolging en moeten vluchten voor tegenstanders
  • 3 dagen de pest in het land

 

David liet God kiezen en de pest kwam over het land. Er stierven in korte tijd alleen al 70.000 mannen.

Toen de engel die de pest bracht bij Jeruzalem aankwam ‘berouwde het onheil de Here, en Hij zeide tot de engel die verderf bracht onder het volk: Genoeg! Laat nu uw hand zinken’. (2 Sam 24: 16)

De plek waar de engel stil stond, was bij de dorsvloer van de Jebusiet Arauna.

 

De profeet Gad gaf David vervolgens de opdracht om hier op de dorsvloer van Arauna een altaar op te richten en te offeren tot God. Arauna wilde de dorsvloer aan David schenken, maar David stond erop om de dorsvloer eerlijk te kopen.

‘Neen, maar ik wil het in elk geval van u voor de volle prijs kopen, want de Here, mijn God, wil ik geen brandoffers brengen, die mij niets kosten. Daarop kocht David de dorsvloer en de runderen voor vijftig sikkels zilver. En David bouwde daar een altaar voor de Here en bracht brandoffers en vredeoffers. Toen liet de Here Zich verbidden ten gunste van het land, en de plaag werd van Israël weggenomen.’(2 Sam 24: 24-25)

Op deze locatie werd daarna door Salomo de tempel gebouwd. God had dus zelf de plaats aangewezen waar hij aanbeden wilde worden. (2 Sam 24:16-25, 1 Kronieken 21)

 

In 1 Kronieken 21: 25 lezen we dat David voor de plaats 600 sikkel goud betaalde, terwijl in 2 Samuel 24 werd gezegd dat het 50 sikkels zilver was. Hoe dit precies zit, is niet duidelijk. Wellicht kocht hij er nog een groter gebied bij, om de tempel op te kunnen neerzetten (en niet alleen het altaar).

In ieder geval wordt in beide teksten duidelijk gemaakt dat David de grond officieel heeft gekocht van de Jebusiet Arauna en dat hij de grond dus niet heeft gekregen of veroverd.

 

Terug naar overzicht 'de Tempelberg'                                                                                Verder naar 'De Tempel van Salomo'