De Tempel van Zerubbabel
Een van de mogelijkheden hoe de Tempel van Zerubbabel eruit zag, bron
De route tussen Jeruzalem en Babylon, bron
De Babylonische ballingschap en de verwoesting van de Tempel van Salomo
In drie fasen werden er door koning Nebukadnezar II, mensen uit Juda overgebracht naar Babylon.
Fase 1: 605 v. Chr: een groepje Joodse adellijke jongens wordt weggevoerd
In 605 v. Chr. vond de ‘Slag bij Karkemish’ plaats, een stad in het huidige Turkije, dicht bij de Syrische grens. Tijdens deze veldslag streed het Egyptische leger tegen de Babyloniërs onder koning Nebukadnezar II. De strijd werd gewonnen door Nebukadnezar. Kort daarna veroverde hij Syrië en het land van de stammen van Israël (Het tienstammenrijk in het noorden en Juda en Benjamin in het zuiden). Juda viel daarna onder Babylon en Nebukadnezar II liet een groep Joodse jongens, die van adel waren, naar zijn hof in Babylon brengen. Daniël was één van die jongens. Hij was toen waarschijnlijk ongeveer 16 jaar en kreeg in Babel de naam Beltsazar.
Fase 2: 597 v. Chr: de Tempelschatten en een groot deel van de bevolking van Jeruzalem worden weggevoerd
Toen koning Jojachin net een paar maanden koning was van Juda, in 597 v. Chr. veroverde koning Nebukadnezar II de stad Jeruzalem. Hij haalde alle schatten en alle gouden versieringen uit de Tempel en nam het grootste deel van de bevolking van Jeruzalem mee naar Babylon. Het armere deel bleef achter. Koning Jojachin werd ook meegenomen naar Babylon en Nebekadnezar stelde Jojachins (drie jaar oudere) oom Mattanja aan als zijn opvolger. Mattanja kreeg van Nebukadnezar de naam Sedekia. (2 Kon 24:10-17)
Fase 3: 586 v. Chr: Jeruzalem en de Tempel worden verwoest en opnieuw wordt een deel van de bevolking weggevoerd.
Ondanks waarschuwingen van de profeet Jeremia, kwam koning Sedekia in opstand tegen de Babyloniërs. Nebukadnezar kwam vervolgens opnieuw naar Jeruzalem in 586 v. Chr. De stad en de tempel werden verwoest en opnieuw werd een deel van de bevolking van Juda meegenomen naar Babylon. Koning Sedekia werd blind gemaakt en meegevoerd naar Babylon. Juda werd een provincie van Babylon en kreeg de naam ‘Jehud’. Gedalja, een autochtone Judeeër werd aangesteld als de gouverneur van Jehud.
Hoeveel mensen er precies naar Babylon werden gevoerd is niet bekend, waarschijnlijk ongeveer 15.000. In Babylon bouwden de inwoners van Juda een nieuw leven op. Sommigen hadden het er prima naar hun zin, anderen verlangden terug naar Jeruzalem. Een aantal Judeeërs kregen belangrijke functies aan het hof van Babel, zoals de profeet Daniël en de schenker Nehemia (die later de muur van Jeruzalem zou mogen herbouwen). Ook de profeet Ezechiël was een bekende balling.
Daniël
Daniël werd een beroemde, wijze en belangrijke man aan het hof van Babylon en diende onder de diverse opeenvolgende heersers van Babylon. Hij bleef God altijd trouw en had een hechte relatie met Hem. Het boek Daniël gaat over zijn leven en over de visioenen/ profetieën die hij van God kreeg.
Als de ballingschap bijna 70 jaar heeft geduurd, ontdekt Daniël de profetieën van de profeet Jeremia die aangeven dat de ballingschap 70 jaar zal duren (Daniël 9:2). Hij begint te bidden, te vasten, te rouwen en schuldbelijdenis te doen voor zijn volk.
Daniël leefde nog toen de Perzische koning Cyrus/ Kores aan de macht kwam, het Babylonische rijk ten einde kwam en toen koning Cyrus de opdracht gaf om de Tempel in Jeruzalem te herbouwen. Een paar jaar later, in 535 v. Chr. stierf hij, waarschijnlijk is hij ruim 80 jaar geworden.
Ondertussen zijn er veel mensen uit Jehud/ Juda naar Egypte gevlucht…
Gouverneur Gedalja, die in 586 v. Chr. de leiding kreeg over Jehud/ Juda, probeerde de vele Joden die naar andere landen waren gevlucht (met name naar Ammon, Edom en Moab, allen gelegen in het huidige Jordanië) terug te laten komen naar Jehud/ Juda en hij probeerde het land weer goed te besturen en tot bloei te brengen. Maar rond 582 v. Chr. werden Gedalja en zijn Babylonische adviseurs vermoord door een nakomeling van de koninklijke familie. Een stroom van Joodse vluchtelingen kwam op gang, richting Egypte.
Als gevolg hiervan waren er in deze tijd twee grote gemeenschappen van Joden buiten Israël: In Babylon en in Egypte. Dit werd het begin van de diaspora, de verspreiding van de Joden over de wereld.
De terugkeer naar Jeruzalem
In 538 v. Chr. werd Babylon overwonnen door Perzië. De Perzische koning Cyres II (of Kores), de stichter van het Perzische rijk, het grootste wereldrijk van de oudheid, gaf de Judese ballingen de mogelijkheid om terug te keren naar Jeruzalem. Dit was meer dan 150 jaar voor de geboorte van Cyres II al voorzegt door de profeet Jesaja (Jesaja 44: 24- 45:13). Cyres II wilde dat ze de tempel in Jeruzalem weer zouden gaan herbouwen op de fundamenten van de oude Tempel. (Ezra 3: 3-13, Ezra 6: 3)
Een groot deel van het Oude Testament heeft betrekking op de periode kort voor, tijdens en vlak na de Babylonische ballingschap. De Babylonische ballingschap duurde ongeveer 48 jaar voor de laatste groep mensen (die in 586 werden weggevoerd), ongeveer 59 jaar voor de groep uit 597 v. Chr. Vanaf de periode dat Daniël werd weggevoerd zou het dan ongeveer 67 jaar zijn geweest, dit komt in de buurt van de 70 jaar die Jeremia had voorzegd (Jeremia 25:11-12, Jeremia 29:10).
Alle joden die dat willen mogen terug, maar niet alle joden willen terug naar hun eigen land. Vele hebben het inmiddels goed naar hun zin in Babylon en blijven daar.
Er vertrekken in eerste instantie 42.360 mensen vanuit Babylon naar Jeruzalem. Koning Cyres geeft de joden die niet mee terug gaan, de opdracht om geschenken mee te geven (zilver/ goud/ goederen/ vee) zodat dit gebruikt kan worden voor de opbouw van de Tempel. Zelf geeft hij 5400 gouden en zilveren voorwerpen mee die Nebukadnezar en zijn troepen in 586 v. Chr. uit de Tempel hebben gestolen. (Ezra 1-2)
Zerubbabel
Zerubbabel werd door koning Cyrus aangesteld als landvoogd om de terugkerende Joodse ballingen naar hun vaderland terug te brengen en om daar de Joodse Tempel te gaan herbouwen. Zijn naam betekent ‘Spruit van Babel’, waarschijnlijk verwees dat naar het feit dat hij in Babel was geboren.
Zerubbabel was de achterkleinzoon van de één na laatste koning van Juda, koning Jojachin, en daarmee een afstammeling van David. Hij was de zoon van Pedaja, maar wordt genoemd als de zoon van Sealthiël, de kleinzoon van Jojachin. Waarschijnlijk was Sealthiël zonder mannelijke nakomelingen gestorven en kreeg Zerubbabels moeder op grond van het erfrecht een zoon in Sealthiëls naam met zijn broer Pedaja. Zerubbabel wordt genoemd in het geslachtsregister van Jezus in Mattheüs 1.
Volgens Ezra behoorden Zerubbabel en hogepriester Jozua (of Jesua) tot de eerste groep die vanuit Babylon in 538 v.Chr. terugkeerde naar Jeruzalem. (Ezra 1) Er wordt in de Bijbel ook geschreven over Sesbassar, die de leider was van de eerste karavaan met ballingen uit Babel, veel mensen denken dat Zerubbabel en Sesbassar dezelfde persoon is, maar dat is niet zeker.
Het herstel van de tempel
Na een reis van ongeveer 4 maanden, komt de groep van 42.360 personen aan in Jeruzalem. Eerst namen ze even de tijd om zich weer te vestigen in de steden waar hun familie vandaan kwam. Daarna kwam het hele volk bij elkaar in Jeruzalem.
Hogepriester Jozua met zijn medepriesters, en Zerubbabel met zijn familieleden bouwden het oude altaar op, op de fundamenten van het vorige altaar en begonnen weer met de offerdienst. Vanaf toen werden de dagelijkse offers hervat, al was de tempel nog niet hersteld. (Ezra 3:1-6)
Het altaar wordt weer in gebruik genomen, bron
Men begon met het verzamelen van de materialen die nodig zijn voor de herbouw van de tempel. Er werden steenhouwers en vaklieden ingehuurd en net als bij de tempel van Salomo werd er cederhout vanuit de Libanon naar Jeruzalem gebracht.
In de tweede maand van het tweede jaar (536 v. Chr.) begon men met het leggen van de fundering van de Tweede Tempel, op dezelfde plek als waar de Tempel van Salomo had gestaan (Ezra 6:3). Het was een emotioneel gebeuren: Er werd gedankt en gezongen, trompetten en cimbalen klonken en vervolgens barstte het volk uit in een mengeling van gejuich, gejubel en gehuil.
Terwijl de bouwers de fundering van het heiligdom van de HEER legden, stelden de priesters, gekleed in ambtsgewaad, zich op met trompetten, en de Levieten, de nakomelingen van Asaf, stelden zich op met cimbalen, om de HEER te prijzen volgens de aanwijzingen van David, de koning van Israël. Zij dankten en prezen de HEER, en ze zongen in beurtzang: ‘Hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw aan Israël.’ Heel het volk begon daarop luid te juichen en de HEER te prijzen omdat de fundering van de tempel van de HEER werd gelegd. Veel priesters, Levieten en familiehoofden, de ouderen die de eerste tempel nog hadden gezien, huilden luid toen voor hun ogen de fundering van de tempel werd gelegd, maar vele anderen juichten en jubelden. Juichen en huilen waren niet meer te onderscheiden, het rumoer was zo luid dat het tot op grote afstand te horen was.(Ezra 3:10-13)
Tegenwerking en gedwongen stop
De bevolking die achtergebleven was en 70 jaar eerder niet verbannen was en in Jeruzalem en omgeving was blijven wonen, reageert hier wisselend op.
De Samaritanen zeiden dat ze graag wilden meewerken met het herstellen van de tempel, maar Zerubbabel, Jozua en de ouderen weigeren dat, omdat ze er van overtuigd waren dat ze de tempel zonder hulp van niet-joden moest worden herbouwd. De Samaritanen reageerden hierop door de bouw te gaan tegenwerken. Ze verspreiden negatieve geruchten, probeerden de bouwers bang te maken en stuurden berichten naar de Perzische koning (inmiddels zijn dat Xerxes en Artaxerxes volgens Ezra, maar daar is discussie over).
De koning geeft de opdracht om de opbouw van de stad en de bouw van de Tempel stil te leggen. (Ezra 4:18-23)
Het is niet helemaal duidelijk hoelang de bouw van de Tempel heeft stilgelegen.
Er zijn twee verschillende gedachten over de tijdsplanning:
De eerste gedachte:
Als het klopt dat de Samaritanen eisten om een eind aan de tempelbouw te maken onder Xerxes I (Ezra 4: 6-16) en de bouwwerkzaamheden aan de tempel stopten onder Artaxerxes I (Ezra 4:23), dan zou het werk pas onder Darius II weer worden vervolgd, in zijn tweede regeringsjaar (Ezra 4:24), waarna de bouw van de tempel in het zesde jaar van Darius II werd voltooid (Ezra 6:15)
Xerxes I (of Ahasveros, de man van koningin Esther) regeerde van 486 tot 465 v.Chr. over het Perzische Rijk. In 465 v. Chr. werd Xerxes door een paar hovelingen vermoord, samen met zijn oudste zoon Darius. Zijn tweede zoon Artaxerxes I nam de macht over en regeerde van 465 tot 424 v. Chr. Toen Artaxerxes I overleed, werd deze opgevolgd door zijn zoon Xerxes II, maar deze werd na 1,5 maand vermoord door zij halfbroer Sogdaianus. Vervolgens werd Sogdianus vermoord door zijn broer Ochus, waarna Ochus zelf de troon besteeg en de naam Darius II aannam. Darius II regeerde van 423 tot 404 v. Chr.
Dat betekent dat men pas weer verder zou gaan bouwen aan de tempel in 422 v. Chr. en in 417 (het zesde jaar van de regering van Darius II) klaar was. Dan heeft de bouw van de tempel geduurd van 536 tot 417 v. Chr., dus 119 jaar.
De tweede gedachte:
Deze tijdsplanning wordt het meest gebruikt. Men gaat er hierbij vanuit dat het werk aan de tempel veel korter heeft stilgelegen en dat men tijdens het tweede jaar van Darius I (in 521) weer kon beginnen met de herbouw, waarna de tempel vervolgens in het zesde jaar van Darius I klaar was, dus in 516/ 515 v. Chr.
Dan heeft de bouw van de tempel geduurd van 536 tot 515 v. Chr., dus 21 jaar.
De bouw wordt herstart
In ieder geval lag de bouw van de tempel een tijdje stil, omdat het door de Perzen werd verboden om verder te bouwen.
In het tweede regeringsjaar van Darius begon men opnieuw aan de Tempel te bouwen. Niet omdat ze nu wel toestemming hadden gekregen om verder te bouwen, maar omdat er twee profeten (Haggai en Zacharia) in opdracht van God begonnen te profeteren en de Israëlieten aanmoedigden om het werk te hervatten.
Zerubbabel en Jozua gaan weer aan de slag met de herbouw, met steun van Haggai en Zacharia. Er komt weer tegenstand vanuit ambtenaren van de omliggende gebieden, maar ze worden niet opnieuw gedwongen om de bouw stil te leggen.
De bouw wordt herstart, bron
Op verzoek van de Israëlieten vragen de ambtenaren bij Darius na of hij onderzoek kan laten doen in de archieven of Koning Cyrus II inderdaad de opdracht heeft gegeven om de tempel te herbouwen. Dat onderzoek wordt gedaan en als blijkt dat dit inderdaad een opdracht van Cyrus II was, mag de bouw ongestoord verder gaan en krijgen de ‘aanklagers’ juist de opdracht om de Israëlieten in alles te ondersteunen qua kosten, qua offer-vee en andere dingen die nodig zijn voor de offerdienst en de bouw van de tempel. Daarbij werd het dreigement gegeven dat iedereen die hier niet aan mee zou werken, zou worden gedood en zijn huis zou worden verwoest. (Ezra 6:1-12)
Het herstel van de tempel gaat niet snel. De profeten Haggai en Zacharia blijven het volk steeds aansporen om door te gaan en de tempel af te maken. Ook wordt het volk opgeroepen om de God trouw te aanbidden in de nieuwe tempel. De bouw vorderde gestaag en vier jaar na de herstart van de bouw was de tempel klaar.
De Tempel van Zerubbabel
In de Bijbel staat weinig over hoe deze Tempel er precies uit heeft gezien. Er staat wel dat de tempel veel bescheidener was van dan de tempel van Salomo. De ouderen die de Tempel van Salomo, met al haar pracht en praal, gekend hadden, zijn daar bedroefd over en bang dat God dit erg zal vinden, maar de profeten geven aan dat dit voor God niet erg is. (Hag. 2:3-4)
Afmetingen
Koning Cyrus/ Kores geeft aan dat de Tempel en het altaar op dezelfde plek moeten komen te staan als bij de Tempel van Salomo. (Ezra 5:15, Ezra 6:3-5). De fundamenten van de vorige tempel moeten worden aangehouden, al zijn er wel nieuwe funderingswerkzaamheden nodig. (Ezra 3:10)
Cyrus geeft aan wat de afmetingen moeten zijn: het grondplan met hetzelfde blijven en bij moet 60 hoog en 60 el breed worden. De manier van bouwen moet op dezelfde manier plaatsvinden als bij Salomo’s tempel (drie lagen op maat gehouwen steen en dan een laag cederhout (1 Kon. 6:36, Ezra 6: 4)
Over de afmetingen is er veel onduidelijkheid en deze worden ook vaak beschouwd als een misverstand. Waarschijnlijk kwam het erop neer dat Cyrus de Tempel, met overheidssteun, wilde laten restaureren in zijn oorspronkelijk afmeting. Dat het gebouw 30m hoog zou moeten worden lijkt erg onrealistisch en er staat geen lengte bij, dus waarschijnlijk wordt er iets anders bedoeld en ging het om dezelfde afmetingen als de Tempel van Salomo. Deze Tempel van Salomo was 60 el lang, 20 el breed en 30 el hoog (30m lang, 10m breed en 15m hoog).
In 1 Makkabeeën staat beschreven dat de Tempel twee voorhoven had, met daaromheen zuilengangen en zijvertrekken. Of deze al meteen zijn toegevoegd of dat dit van een latere datum was, is niet bekend.
De Tempelschatten
De voorwerpen in de tweede Tempel kwamen meer overeen met die in de Tabernakel, dan met de Tempel van Salomo.
Er was één wasvat, één gouden kandelaar en één tafel der toonbroden.
De Ark was er niet meer, dus het Heilige der Heilige bleef leeg, zoals Jeremia had voorspeld (Jer. 3: 16-17). Daardoor kon het jaarlijkse zoenoffer op Yom Kippoer ook niet op de oorspronkelijke manier plaatsvinden.
Op de plaats van de Ark lag volgens de joodse overlevering een steen, waarop de hogepriester op de grote verzoendag het wierookvat neerzette.
Er wordt gedacht dat dit de steen is, waarover in Zacharia 3:9 wordt geschreven ‘Voor je ligt een steen, Jozua, die Ik heb neergelegd, één steen waarop zeven ogen rusten. Ikzelf zal daarin een inscriptie graveren – spreekt de HEER van de hemelse machten – en in één enkele dag zal Ik dit land reinigen van alle schuld.’
Er wordt ook gedacht dat het hier gaat om de grote rots die het centrum is van de Tempelberg. De rots waar de huidige ‘Rotskoepel’ als bescherming overheen staat. Velen gaan ervanuit dat daar vroeger het Heilige der Heilige was en dat de Ark hier ook op heeft gestaan. Dit is dezelfde rots waarvan de joden denken dat het de steen is van waaruit God de wereld heeft geschapen.
Het Tempelpersoneel en de Tempeldienst
In en om de Tempel werkten de priesters en Levieten, dit konden alleen mensen uit de stam van Levi zijn, het was een overerfbaar beroep.
De priesters waren de afstammelingen van Aaron, zij werden onderscheiden van de andere Levieten (mensen uit de stam van Levi). De belangrijkste taak van de priesters was het dagelijkse offer. Er werd twee keer per dag geofferd, in de ochtend en in de avond. In de tijd van Jezus vond het tweede offer rond 15u in de middag plaats, eerder was het waarschijnlijk bij het ondergaan van de zon. Vanaf hun twintigste jaar konden de priesters in de tempel werken. Omdat er te veel priesters waren om allemaal tegelijk te werken, werkten ze bij toerbeurt. Ze woonden in Jeruzalem en in de steden en dorpen er omheen. De priesters hadden een goed inkomen, dat gebaseerd was op de offers die naar de tempel werden gebracht door de rest van het volk.
De rest van de Levieten hielpen de priesters met het voorbereiden van de offers. Daarnaast waren er ook voorzangers en poortwachters, die ook vaak voortkwamen uit vaste families.
Het was erg belangrijk dat het dagelijkse offer bleef doorgaan, als het om de een of andere reden niet zou kunnen doorgaan, was dat een ramp. Dit gebeurde bijvoorbeeld n 167 v. Chr. toen Antiochus IV de tempel had ontwijd.
Na de verwoesting van de Tempel in 70 n. Chr. stopte de offerdienst definitief.
Hoe het verder ging met de tweede Tempel
Steeds meer Joodse ballingen keren terug vanuit Babel naar Jeruzalem. De stad is aanvankelijk nog steeds een grote puinhoop. Ongeveer 70 jaar later worden, onder leiding van Nehemia, de muren van de stad herbouwd.
We weten heel weinig over hoe het verder is gegaan met de tempel van Zerubbabel. Waarschijnlijk is de tempel in de derde en vierde eeuw v. Chr. uitgebreid en verder versierd, maar hij is ook een paar keer geplunderd en beschadigd.
Het land werd steeds opnieuw door buitenlandse heersers bestuurd, die zich soms bemoeiden met de tempeldienst, daardoor braken er vaak opstanden uit onder de Joodse bevolking. De hogepriester was niet altijd meer iemand uit het huis van Aaron, hoewel dat volgens de Thora verplicht is.
Zoals hier boven al beschreven, heersten eerste de Perzen over Jeruzalem tijdens de tweede tempelperiode. Vervolgens kwamen de Grieken, nadat Alexander de Grote de wijde omgeving veroverde. Volgens Flavius Josephus zou Alexander de Grote zelf ook de tempel hebben bezocht.
Antiochus IV Epifanes
Een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de Tempel van Zerubbabel vindt plaats onder Antiochus IV.
Antiochus IV Epifanes, de koning van de hellenistische Seleuciden, eiste na een opstand in 168 v. Chr. de Tempel op voor de dienst aan Zeus. Hij plunderde de tempel en plaatste in 167 v. C. een beeld van Zeus in de Tempel. Daarnaast liet hij er varkens slachten: een grotere ontheiliging en belediging is bijna niet denkbaar voor de Joodse godsdienst. Varkens zijn namelijk onrein voor hen.
De Joden komen in opstand en door Judas de Makkabeeër wordt de tempel drie jaar later gereinigd. De Makkabeeën waren een familie van hogepriesters. De afgoden worden weggehaald, het verontreinigde altaar werd vervangen door een nieuw altaar en de geroofde en verontreinigde voorwerpen werden ook vervangen. In 164 v. Chr. wordt de Tempel opnieuw ingewijd.
Het oliewonder als basis van het Chanoekafeest
Nog ieder jaar wordt tijdens het Chanoekafeest herdacht dat de Tempel in 164 v. Chr. opnieuw werd ingewijd en de Joodse tempeldienst weer kon worden herstart. Het feest wordt ook wel het ‘lichtjesfeest’ of ‘inwijdingsfeest’ genoemd. Het werd al gevierd in de tijd van Jezus (Joh. 10:22).
Het feest duurt acht dagen en tijdens het feest wordt het ‘oliewonder’ van 164 v. Chr herdacht.
De Talmoed beschrijft dat de grote Menora-kandelaar nog aanwezig was in de Tempel, maar was omgegooid en weer recht moest worden gezet. Toen de Menora weer stond, bleken er geen oliekruiken meer te zijn om de lamp brandend te houden. Er was nog een klein kruikje aanwezig, net genoeg om de Menora een dag lang te laten branden.
De Menora werd aangestoken en de Tempel werd weer ingewijd. Ondertussen moest er nieuwe ritueel gezuiverde olijfolie worden geperst en klaargemaakt, maar dat zou wel een aantal dagen duren. Op wonderlijke wijze was het oliekruikje de volgende ineens weer vol en kon de Menora weer worden aangestoken. Dit gebeurde zo acht dagen lang, totdat de nieuwe olie klaar was.
De Hasmoneeën
Na de opstand en reiniging van tempel in 164 v. Chr. was er een korte periode van onafhankelijkheid onder de Hasmoneeën. De Hasmoneeën waren een familie van priester-koningen, die er een zelfstandige Joodse staat van maakten.
Tijdens de periode van onafhankelijkheid onder de Hasmoneeën, laat hogepriester Simon aan het begin van de 2e eeuw voor Chr. belangrijke renovatiewerken aan de Tempel uitvoeren, aldus het deuterocanonieke boek Sirach (Sirach 50) en het boek van de Makkabeeën. Er zijn ook aanwijzingen dat zij de omvang van het Tempelplein toen al een stuk hebben uitgebreid.
De Romeinen
In 63 v. Chr. nam de Romeinse Pompeius de macht in Jeruzalem over van Hasmoneeën, na een belegering van drie maanden. Er volgde een bloedbad, waarbij volgens overlevering 12.000 Joden omkwamen. Pompeius ging de tempel binnen en zelfs het Heilige der Heilige in, maar hij nam niets mee en plunderde de tempel niet. De Hasmoneeën mochten Jeruzalem blijven besturen als een vazalstaat onder de Romeinse overheerser.
De geschiedschrijver Flavius Josephus schrijft over deze periode dat de tempel zich onderscheid door de afwezigheid van een standbeeld en door de aanwezigheid van een lamp die dag en nacht brandt. Ook schrijft hij dat de Romeinse generaal Marcus Licinius Crassus de tempel rond 54 v. Chr. plunderde en alles meenam wat van waarde was.
In 37 v. Chr. nam Herodes de Grote (of Herodes de Bouwer) Jeruzalem in met behulp van de Romeinse soldaten. Er volgde een groot bloedbad en de stad werd geplunderd. Ook de tempel raakte flink beschadigd, een deel van de bijgebouwen gingen in vlammen op.
Vervolgens begon Herodes de Hasmoneeën uit te roeien, waardoor de macht definitief bij de Romeinen lag.