De verwoesting van de Tempel in 70 na Chr.
'De verwoesting van de tempel van Jeruzalem', door Francesco Hayez, 1867
De belegering en inname van Jeruzalem, door David Roberts
Wat ging eraan vooraf?
De bouw van de tempel
In 20-19 voor Christus was koning Herodes de Grote begonnen met het vernieuwen en herbouwen van de Joodse tempel, die na de Babylonische ballingschap door Zerubbabel was gebouwd.
Herodes liet niet alleen het tempelgebouw volledig vernieuwen, ook maakte hij het tempelplein veel groter en luxer. Om het hele plein heen kwam een massieve muur. Midden op het tempelplein verrees een schitterend wit tempelgebouw, afgewerkt met zuiver goud. Daarna werden de omringende voorhoven aangelegd: het voorhof der priesters, het voorhof der mannen, het voorhof der vrouwen en het voorhof der heidenen. Het tempelterrein werd omringd door een overdekte zuilengang.
Het tempelgebouw zelf was binnen anderhalf jaar klaar.
Aan de bijgebouwen, zuilengangen en voorhoven werd in totaal 80 jaar gewerkt.
In 64 na Christus was al het werk aan de tempel eindelijk klaar. Herodes leefde zelf al vele jaren niet meer (hij overleed in 4 voor Christus), maar zijn bouwplannen werden wel verder uitgewerkt.
Het tempelcomplex van Herodes: een groot platform met steunmuren en daarop de tempel.
Plattegrond van Jeruzalem in Jezus' tijd.
Jezus en de tempel
Jezus Christus werd niet in het jaar 0 geboren, maar waarschijnlijk in het jaar 6 voor Christus. Tijdens Jezus’ leven was deze tempel van Herodes het centrum van het toenmalige Joodse godsdienstige leven. Dit was dus dé tempel die Hij bezocht. Hij is overigens nooit in het tempelgebouw zelf geweest of bij het altaar, want daar mochten alleen priesters komen. Verder dan het ‘voorhof der mannen’ mocht hij niet komen.
Al was de tempel door de niet-gelovige Herodes gebouwd, Jezus erkende de tempel wel als ‘het huis van Mijn Vader’. In deze tempel werd hij als baby aan God gewijd (Lukas 2: 22- 39), discussieerde Hij als 12-jarige jongen met de Schriftgeleerden (waarbij Hij de tempel ‘het huis van Mijn Vader’ noemde) (Lucas 2:41-52), hier deed Hij wonderen en gaf Hij onderwijs én dit was de tempel waar Jezus -in de week voor Zijn kruisiging- de handelaren en geldwisselaars verdreef die de tempel in Zijn ogen tot een rovershol maakten. (Lukas 19: 45-48, Matt. 21:12-13, Joh. 2:13-16).
Jezus’ voorzegging van de verwoesting van de tempel
Jezus voorspelde de verwoesting van de tempel twee keer.
De eerste keer tijdens de intocht in Jeruzalem, een week voor Zijn kruisiging.
Toen hij Jeruzalem voor zich zag liggen, begon hij te huilen over het lot van de stad. Hij zei: ‘Had ook jij op deze dag maar geweten wat vrede kan brengen! Maar dat blijft voor je verborgen, ook nu. Want er zal een tijd komen dat je vijanden belegeringswerken tegen je oprichten, je omsingelen en je van alle kanten insluiten. Ze zullen je met de grond gelijkmaken en je kinderen verdelgen, en ze zullen geen steen op de andere laten, omdat je de tijd van Gods ontferming niet hebt herkend.’ Lucas 19: 41-44
Eerder had Hij al aangegeven dat Hij naar Jeruzalem moest gaan om te sterven. En dat de stad Jeruzalem aan haar lot zou worden overgelaten, omdat ze de profeten had gedood (en Hem zou gaan doden) en de mensen in Jeruzalem niet wilden luisteren.
Maar ik moet vandaag en morgen en de volgende dag op weg blijven, want het gaat niet aan dat een profeet omkomt buiten Jeruzalem. Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt wie naar haar toe zijn gestuurd! Hoe vaak heb ik je kinderen niet bijeen willen brengen zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels hoedt, maar jullie hebben het niet gewild. Jullie stad wordt aan haar lot overgelaten.’ Lucas 13: 33-35
Een korte tijd later komt het gesprek tussen Jezus en Zijn discipelen op de tempel. Een van de discipelen geeft aan dat het enorme stenen zijn en er imposante gebouwen op staan. Jezus zegt dan opnieuw dat de tempel zal worden verwoest. En dat er geen enkele steen op de andere zal blijven staan, alles zal worden afgebroken.
Toen hij de tempel verliet, zei een van zijn leerlingen tegen hem: ‘Meester, kijk eens, wat een enorme stenen en wat een imposante gebouwen!’ Jezus zei tegen hem: ‘Die grote gebouwen die je nu ziet – wees er maar zeker van dat geen enkele steen op de andere zal blijven; alles zal worden afgebroken.’ (Marcus 13: 1-2, Mattheus 24:1-2)
Vervolgens vragen zijn leerlingen wanneer dat zal gebeuren en aan welke tekenen ze het kunnen herkennen. Jezus vertelt dan uitgebreid over de tijden die gaan komen (Marcus 13: 4-23, Mattheus 24: 3-22, Lucas 21: 7-24). Dat er verleiders komen, dat er mensen komen die zeggen dat ze in Jezus’ naam spreken of Hem zijn, maar dat dat niet zo is.
Oorlogen en oorlogsdreiging zal er komen, aardbevingen en hongersnoden, maar dat is nog niet het eind maar het begin van de weeën. Hij spreekt over vervolging en over dat eerst het goede nieuws overal in de wereld moet worden verteld. Het lijkt erop dat Hij hier spreekt over het eind der tijden, maar daarin antwoord Hij ook op hun vraag over wanneer de tempel zal worden afgebroken. Veel profetieën in de Bijbel hebben een dubbele betekenis en worden in meerdere fasen en diepten vervuld, deze mogelijk ook.
Een verwoestend gruwel
Dan spreekt Hij over een verwoestend gruwel als teken en waarschuwing om te vluchten, waarbij Hij verwijst daar Daniel. Ook zegt Hij dat je meteen moet vluchten als Jeruzalem door een leger wordt omringt, want dan is de verwoesting van de stad nabij.
Jezus verwijst naar de tekst in Daniel 9, waarin Daniel schrijft over een gezalfde die wordt vermoord, zonder dat iemand het voor hem opneemt: dan zal de herbouwde stad en het heiligdom ten gronde gericht worden. In Daniels tijd was de stad én de tempel ook verwoest, door Nebukadnezar in 568 voor Chr. De stad zou dus eerst herbouwt worden en dat is ook gebeurd. Daniel heeft het ook over een verwoesting brengend gruwel boven het altaar.
Wij denken vaak dat deze profetieën (van zowel Daniel als Jezus ) met name slaan op de eindtijd die nog gaat komen, maar voor de christenen in Jeruzalem in 66 na Chr. was dit een heel concrete uitleg en een teken dat ze moesten vluchten uit de stad. Op het moment dat Jezus deze uitspraken deed, was men nog steeds bezig met het vernieuwen van de tempel. Ruim 37 jaar na zijn uitspraken werd de tempel inderdaad verwoest.
Mattheus 24: 15-22: Wanneer jullie dus de “verwoestende gruwel” waarover gesproken is door de profeet Daniël, zien staan op de heilige plaats (lezer, begrijp dit goed), dan moet iedereen in Judea de bergen in vluchten; wie op het dak van zijn huis is moet niet naar beneden gaan om nog spullen te halen, en wie op het land is moet niet terugkeren om zijn mantel te halen. Wat zal het rampzalig zijn voor de vrouwen die in die tijd zwanger zijn of een kind aan de borst hebben! Bid dat jullie niet in de winter zullen moeten vluchten en ook niet op sabbat. Want het zal een tijd zijn van enorme verschrikkingen, zoals er sinds het ontstaan van de wereld tot nu nooit geweest zijn en er ook niet meer zullen komen. En als die tijd niet verkort zou worden, dan zou geen enkel mens worden gered; maar omwille van de uitverkorenen zal die tijd worden verkort.
Daniel 9: 25- 27: Je moet weten en begrijpen: Vanaf het ogenblik waarop het woord is uitgegaan dat Jeruzalem hersteld en weer opgebouwd zal worden tot het tijdstip waarop een gezalfde vorst verschijnt, zullen zeven weken verstrijken; en het herstel en de wederopbouw van de stad, met pleinen en wallen en al, zal tweeënzestig weken duren, en het zal een tijd van verdrukking zijn. Na de tweeënzestig weken zal een gezalfde worden vermoord, zonder dat iemand het voor hem opneemt. Het volk van een toekomstige vorst zal verderf brengen over de stad en het heiligdom. Hij zal zijn einde vinden in een overstroming. Tot aan het einde van de strijd zullen er verwoestingen zijn, zoals is vastgesteld. Hij zal een sterk bondgenootschap sluiten met velen, één week lang. De helft van de week zal hij offers noch gaven laten brengen, en boven op het altaar zal een verwoesting brengende gruwel te zien zijn, totdat het aangekondigde einde van die verwoestende kracht komt.’
Lukas 21: 20-24: Wanneer jullie zien dat Jeruzalem door legertroepen omsingeld is, weet dan dat de verwoesting van de stad nabij is. Wie in Judea is moet dan de bergen in vluchten, wie in Jeruzalem is moet er wegtrekken, en wie op het land is moet niet naar de stad gaan, want in die dagen wordt de straf voltrokken, waardoor alles wat geschreven staat in vervulling zal gaan. Wat zal het rampzalig zijn voor de vrouwen die in die tijd zwanger zijn of een kind aan de borst hebben! Want er zal ontzaglijk veel leed zijn in het land, en een zwaar vonnis zal de bevolking treffen. De inwoners zullen omkomen door het zwaard of in gevangenschap worden weggevoerd en onder alle volken worden verstrooid, terwijl Jeruzalem vertrapt zal worden door heidenen, tot de tijd van de heidenen voorbij is.
Het gescheurde voorhangsel
In de tempel hing tussen het Heilige en het Heilige der Heiligen een dik kleed (het voorhangsel). Dit kleed was ongeveer 20m hoog en 10cm dik. Mogelijk waren het zelfs twee kleden met een kleine ruimte er tussen waar de hogepriester doorheen kon lopen. Het voorhangsel gaf de scheiding aan die er door de zonden van de mensen tussen God en de mensen was gekomen. Eén keer per jaar mocht de hogepriester het Heilige der Heiligen ingaan, als vertegenwoordiger voor het hele volk om verzoening te vragen voor de zonden van het volk.
Toen Jezus stierf aan het kruis, scheurde het voorhangsel in de tempel van boven naar beneden open (Mattheus 27:50-51), als teken dat de weg naar het Heilige der Heiligen nu open was voor alle mensen. Door Jezus’ dood, het vergieten van Zijn eigen bloed, was het ultieme offer volbracht en was er voor alle zonden boete gedaan.
Het voorhangsel werd door de tempeldienaren weer snel aan elkaar genaaid, zij begrepen niet wat er was gebeurd en wat het te betekenen had, omdat ze Jezus niet als zoon van God hadden willen aannemen.
Jezus stierf waarschijnlijk op 3 april in het jaar 33. Hij was toen 38 of 39 jaar i.p.v. 33 jaar oud wat vaak wordt gezegd.
De Joodse opstand
In 66, 2 jaar na de voltooiing van de tempel, kwam het Joodse volk in opstand tegen het Romeinse Rijk.
In 64 had er een grote brand in Rome gewoed, waarna veel gebouwen in Rome herbouwt moesten worden. Daarom vorderde de Romeinen extra belastinggeld in alle provincies die bij het Romeinse Rijk hoorden, dus ook in Judea. De Romeinse gouverneur die toen verantwoordelijk was voor Judea (Gessius Florus) vorderde hiervoor 17 talenten zilver uit de Joodse tempel. De Joden in Jeruzalem kwamen in opstand. In dezelfde periode offerden Grieken in Caesarea vogels bij een synagoge daar. Als reactie op deze gebeurtenissen weigerde één van de Joodse tempeldienaren in Jeruzalem, Eleazar ben Hanania, om nog te bidden en offers voor de Romeinse keizer in de Tempel te brengen. De 1e Joodse opstand brak uit. In de rest van het land waren er ook al spanningen tussen de Joden en de Romeinen en tussen de Joden en de Griekse inwoners. Ook de Joden onderling vielen elkaar aan. Er ontstonden in het hele land opstootjes, rellen, wraakacties en bloedbaden. De Joodse historicus Flavius Josephus beschrijft deze periode uitgebreid in zijn boek ‘De Joodse Oorlog’.
Vespasianus in Judea en Galilea
Nero was in deze tijd keizer van het Romeinse Rijk. Hij stuurde de Syrische gouverneur Cestius Gallus naar Judea om de problemen op te lossen. Cestius Gallus dacht dat het allemaal wel mee zou vallen en nam maar één legioen mee. Hij kwam Jeruzalem niet in en werd op de terugweg verslagen in een hinderlaag. Dat was natuurlijk een grote tegenvaller en een schande voor het Romeinse Rijk. Daarom stuurde Nero vervolgens Vespasianus met een groot leger naar Judea. Vespasianus liet zich vergezellen door zijn zoon Titus en maakte Caesarea tot zijn hoofdkwartier. Al snel (in 67) hadden ze de kuststrook en Galilea weer onder controle. In 68 werden de gebieden ten oosten en zuiden van Jeruzalem weer onder Romeinse controle gebracht.
Keizer Nero pleegde in juni 68 zelfmoord. Toen Vespasianus dat hoorde, stopte hij zijn opmars naar Jeruzalem en ging naar Caesarea om verdere instructies af te wachten van de volgende keizer.
Flavius Josephus
Flavius Josephus was de leider van de opstand in Galilea. Hij schrijft uitgebreid over de gevechten in Galilea en iets minder uitgebreid over de gevechten elders in het land. Toen de Joden in Galilea verloren van de Romeinen, wist hij zich in eerste instantie schuil te houden, samen met meerdere overlevenden. Volgens Josephus kostte de Romeinse overwinning op Galilea veel doden. Zo’n 100.000 Joden werden vermoord of verkocht als slaven.
Veel overlevende Joodse opstandelingen pleegden zelfmoord, maar dat wilde Flavius Josephus niet doen. Men probeerde hem over te halen door te zeggen om mee te doen: ‘Als je zelfmoord pleegt, dan sterf je als een held. Als je je overgeeft aan de Romeinen, dan sterf je als een verrader’. Josephus wist onder de massale zelfmoordactie uit te komen en werd door de Romeinen gevonden in zijn schuilplaats. Vespasianus nam hem gevangen en liet hem in leven. Daarbij voorspelde Josephus dat Vespasianus keizer zou worden. Als gevangene trok hij met het Romeinse leger mee door het land. Een paar jaar later, toen Vespasianus inmiddels keizer was en het erg goed met hem ging, herinnerde Vespasianus zich de voorspelling van Josephus. Hij liet Flavius Josephus vrij. Deze bleef bij het Romeinse leger en werd voortaan een betrouwbare informant van het Romeinse Rijk.
Rome en het vierkeizerjaar (68-69)
Nadat Nero zelfmoord had gepleegd, werd Galba de nieuwe keizer, hij werd al na vier maanden vermoord door zijn rivaal Otho. Er ontstond een burgeroorlog in Rome, waardoor de aandacht van de keizer en het leger naar Rome ging en niet naar de Judese opstand. Otho werd keizer, maar werd al na drie maanden overwonnen door Vitellius, waarna Otho zelfmoord pleegde. Vitellius kwam aan de macht en bleek een wrede en decadente keizer te zijn. Na acht maanden werd ook hij vermoord.
Vespasianus werd vervolgens door zijn legioenen tot keizer uitgeroepen. Hij was niet bij de strijd om het keizerschap betrokken geweest, maar was populair onder het volk. Hij twijfelde even en besloot toen inderdaad de functie van keizer op zich te nemen in 69, waarvoor hij dus naar Rome vertrok.
Jeruzalem (68-69)
Ondertussen waren een aantal Zelotenleiders (strijdvaardige Joodse nationalisten/ rebellen) erin geslaagd om hun troepen uit het overwonnen noorden van het land van Galilea naar Jeruzalem te verplaatsen. De radicale Zeloten kregen de controle over de stad en er brak een burgeroorlog uit onder de Joden van Jeruzalem. De Zeloten en de fanatieke Sicarii (een andere rebellengroep) executeerden iedereen die voor overgave aan de Romeinen pleitte. De Zeloten waren geen afstammelingen van de priesterfamilies, dus ze mochten niet in de tempel komen maar deden dat toch. Ze wisten het tempelgebied te overwinnen en verontheiligden de tempel. Er vielen zo’n 12.000 doden in een bloedbad in deze Joodse interne burgeroorlog in Jeruzalem.
Daarnaast ontstond er ook op meerdere plekken in Judea een burgeroorlog. Joodse opstandelingen onder leiding van Simon bar Giora (weer een andere rebellengroep) roofden Joodse dorpen leeg en vernielden alles. Josephus zegt hierover: ‘Het land lag er na de doortocht van het leger van Simon even kaal en verlaten bij als een bos dat helemaal kaalgevreten is nadat er een zwerm sprinkhanen overheen gegaan is. Nergens bleef een spoor van vegetatie of leven over. Het was ofwel vertrapt ofwel opgegeten’.
De Zeloten besloten de vrouw van deze Simon te ontvoeren, samen met een groot deel van zijn personeel. Ze namen hen mee naar Jeruzalem. Simon was woedend en kwam naar Jeruzalem. Josephus: ‘Hij verscheen voor de muren van Jeruzalem als een stuk aangeschoten wild dat zijn belagers niet te pakken heeft kunnen krijgen en zich nu in zijn dolle woede uitleeft op alles wat in zijn buurt komt. Iedereen die zich buiten de poorten (van Jeruzalem) waagde om groente te plukken of brandhout te verzamelen… pakte hij op en liet hij folteren en om het leven brengen. Velen ook stuurde hij met afgehakte handen weer naar de stad terug om zijn tegenstanders schrik aan te jagen en met de bedoeling de bevolking tegen de schuldigen op te zetten. …. Niet alleen de gewone mensen, maar ook de Zeloten schrokken daar zo van, dat ze hem zijn vrouw terugstuurden. Dat bracht hem tot bedaren en stemde hem mild, zodat hij voorlopig even ophield met zijn aanhoudende moordpartijen.‘
In 69 werd deze Simon bar Giora heer en meester over Jeruzalem. De Zeloten zaten opgesloten in de Tempel en waren hun bezittingen in de stad kwijt geraakt.
De christenen van Jeruzalem
Er is niet zoveel bekend over de christenen van Jeruzalem in deze periode. Het nieuwe testament vertelt niets over de heftige gebeurtenissen in Jeruzalem en over de verwoesting van de tempel, wat erop lijkt te duiden dat het grootste deel van het Nieuwe Testament voor 70 na Christus is geschreven.
In 35 na Chr., na de dood van Stefanus, begon er een hevige christenvervolging in Jeruzalem. De meeste christenen vertrokken toen uit de stad en verspreiden het evangelie op deze manier in Judea, Samaria en over de rest van de wereld. De apostelen bleven in Jeruzalem achter met een groepje christenen.
De christenen in Jeruzalem bleven naar de tempel gaan om God te aanbidden en om onderwijs te geven. Paulus ging later zendingsreizen maken en kwam nog regelmatig naar Jeruzalem, waar hij eind jaren 50 gevangen werd genomen en naar Rome werd gestuurd. Hij kwam waarschijnlijk in 61 aan in Rome. In 62 zou Jakobus, de broer van Jezus en leider van de gemeente van Jeruzalem, zijn overleden.
De jaren van de Joodse opstand waren voor de christenen zwaar. Ze weigerden mee te doen aan het gewapend verzet. Eusebius van Caesarea schrijft dat de christenen van Jeruzalem tijdens de Joodse opstand in 66 een visioen of profetie kregen waarin ze werden gewaarschuwd voor de verwoesting van de stad en hen werd gezegd dat ze de stad moesten verlaten. Ze trokken naar Pella, in het Jordaandal, aan de andere kant van de Jordaan. Eén van de eerste christelijke kerken werd er gebouwd. In 130 na Chr. keerden ze terug naar Jeruzalem, waar ze hebben meegeholpen met het weer opbouwen van de stad.
Jezus had zijn volgelingen gewaarschuwd dat ze moesten vluchten als er legertroepen om Jeruzalem te zien waren en als er een verwoestend gruwel op ‘de heilige plaats’ stond. (zie hierboven bij de uitspraken van Jezus).
Flavius Josephus schrijft over wonderlijke dingen die er in de tempel gebeurden voordat de opstand uitbrak en dat er een legermacht aan de hemel te zien was geweest (‘De Joodse Oorlog’, boek VI, hoofdstuk 5)
Tekenen aan de hemel
Hij heeft het over een ster boven de stad in de vorm van een sabel en dat er een jaar lang een komeet aan de hemel had gestaan.
Een licht in de Tempel
‘Ook waren het altaar en de Tempel ‘s nachts ten overstaan van het verzamelde volk, het was tijdens het feest van de ongezuurde broden, rond het negende uur, plotseling door zo’n fel schijnsel verlicht, dat het wel klaarlichte dag leek. Dat had wel een half uur geduurd’.
Een koe die een lam baart in de Tempel
‘Tijdens datzelfde feest had een koe die iemand als offerdier had aangeboden, midden in het Tempeldomein een lam ter wereld gebracht’.
De zware bronzen deur van de Tempel ging vanzelf open
‘Verder was er een vreemd incident met de oostelijke deur van het binnenste van de Tempel. Het was een bronzen deur, een heel zware deur. Het kostte altijd de grootste moeite haar ’s avonds te sluiten, er moest wel twintig man aan te pas komen. Ze werd vastgezet met ijzer beslagen sluitbalken en met grendels die zeer diep in de drempel staken. Toch was die deur in het zesde uur van de nacht vanzelf open gegaan. De tempelcommandant was onmiddellijk gekomen en had de grootste moeite gehad de deur weer dicht te krijgen.
De gewone man had het uitgelegd als een gunstig voorteken: God had hun de deur geopend naar al het goede. Maar deskundigen concludeerden uit het spontaan opengaan van de deur dat de Tempel niet langer veilig was. Zij legden het uit als een geschenk aan de vijand en ze zagen er onder elkaar een duidelijk teken van ondergang in’.
Een legermacht aan de hemel die steden omsingelde
‘Een paar dagen later was er een wonderbaarlijk verschijnsel. Men zal wel denken dat ik zomaar iets heb zitten fantaseren, ware het niet dat het is gebaseerd op mededelingen van ooggetuigen en dat wat er daarna gebeurd is, er precies mee in overeenstemming is. Vlak voor zonsondergang werden er namelijk her en der in het land strijdwagens aan de hemel gezien en slagordes van soldaten in volle wapenrusting, die door de wolken heen snelden en de steden omsingelden.
Tijdens het zogeheten pinksterfeest vertelden de priesters dat ze, nadat ze ‘s nachts zoals te doen gebruikelijk bij die liturgie het binnenste van de Tempel ingegaan waren, eerst iets hadden horen bewegen en een dreun hadden gehoord, en vervolgens het geluid van stemmen die massaal hadden geroepen ‘we gaan hier weg’.’
Een roepende man in de stad
Al vanaf vier jaar voor de oorlog liep er een man door de stad, Jezus de zoon van Ananias, die riep: ‘Een stem uit het oosten, een stem uit het westen, een stem uit de vier windstreken, een stem tegen Jeruzalem en tegen de Tempel, een stem tegen bruidegommen en tegen bruiden, een stem tegen het hele volk’. Dit bleef hij dag en nacht roepen, ook na veel zweepslagen. Hij liet geen traan en vloekte niet. Hij riep ook ‘Wee Jeruzalem’. Zeven jaar en vijf maanden ging hij daarmee door zonder dat zijn stem het begaf. Toen het beleg eenmaal was begonnen vond hij rust. Hij riep ‘Wee Jeruzalem, wee volk, wee Tempel’ en voegde er nog aan toe ‘wee ook mij’. Dat was zijn laatste woord. Hij werd meteen getroffen door een steen en was op slag dood.
Josephus besluit over al het bovenstaande: ‘Als men hierover nadenkt, zal men tot de conclusie komen dat God zich wel degelijk om de mensen bekommert en zijn volk op alle mogelijke manieren reddende tekens geeft, maar dat de mensen het aan hun eigen domheid te wijten hebben dat zij zichzelf het kwaad op de hals halen en zo te gronden gaan. ….. Pas toen hun vaderland werd veroverd en zij zelf vernietigd werden, werd het bewijs van hun domheid geleverd.’
Mogelijk hebben bovenstaande gebeurtenissen ook invloed gehad op het besluit van de christenen om de stad te verlaten, samen met het feit dat de Zeloten de tempel ontheiligden. In ieder geval konden de mensen de stad ook nog ontvluchten toen de Romeinen de strijd een jaar werd staakten in het jaar 68/69.
Inmiddels was de tempel voor de christenen ook niet meer dé plek om God te aanbidden, de christenen gingen de christelijke gemeente en de individuele gelovigen zien als de nieuwe tempel van God.
Paulus schrijft in 1 Korintiërs 3:16-17 ‘Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt, en dat de Geest Gods in u woont. Indien iemand Gods tempel vernietigt, zal God hem vernietigen, want Gods tempel is heilig – en die tempel bent u zelf.'
Titus
Keizer Vespasianus besloot dat zijn zoon Titus de oorlog in Judea moest gaan afhandelen. Iedereen in het rijk had inmiddels gehoord wat een dwars en opstandig volk de Joden waren, dus als het zou lukken om hen snel te overwinnen, dan zou dat veel eer en roem geven. Titus kreeg een grote legermacht mee om de oorlog snel te kunnen beëindigen. Normaal gesproken zouden de Romeinen een lang beleg van de stad Jeruzalem willen houden. Dat was over het algemeen het meest effectief, omdat door honger en ziektes de mensen in de stad zich dan zouden overgeven. Maar Titus had een snelle overwinning nodig, want dat zou de mensen laten zien dat Vespasianus een goede heerser was, na de vorige drie keizers die elkaar snel opvolgden door wantrouwen en moordpartijen.
De Scopusberg ligt ten noorden van de stad, de Olijfberg in het oosten. Hier werden drie legerkampen gebouwd door de Romeinen.
Schilderij van de belegering van Jeruzalem. Schilder onbekend.
De belegering van Jeruzalem
In april van het jaar 70 kwam Titus met zijn leger naar Jeruzalem. Hij kwam drie dagen voor het Pesachfeest aan, waardoor er ook veel Joden in de stad verbleven die daar niet woonden, maar die voor het Pesachfeest naar Jeruzalem waren gekomen.
Titus vestigde zich op de Scopusberg (de uitzichtberg), net ten noorden van de stad Jeruzalem. Vanaf deze plek had hij een goed zicht op de stad. In eerste instantie begon hij met het bouwen van een goed legerkamp met muren erom, zodat ze het hier een tijdje konden uithouden. Een paar legioenen die na hem aankwamen, namen hun positie in op de Olijfberg (het verlengde van de Scopusberg, net ten oosten van de stad Jeruzalem).
Tot de tijd dat het Romeinse leger verscheen op de heuvels rondom Jeruzalem, hadden de drie verschillende rebellengroepen in Jeruzalem met elkaar gestreden en vele mensen gedood. Toen ze zagen dat de Romeinen drie legerplaatsen aan het bouwen waren, staakten ze hun onderlinge strijd en keken geschrokken toe hoe de Romeinen een complete tegenstad aan het bouwen waren op de heuvels. Een aantal heldhaftige rebellen probeerde het onderdeel van het Romeinse leger dat een kamp aan het opbouwen was op de Olijfberg, aan te vallen met een verrassingsaanval. Ze leken even succes te hebben omdat er chaos en paniek uitbrak, maar al snel werd hun actie neergeslagen, waarbij er doden vielen aan de Joodse kant.
Binnen een paar dagen begonnen de groepen binnen de poorten elkaar weer te bestrijden. Tijdens het Pesachfeest wist een groep rebellen, waarvan de meesten onrein waren, met verborgen wapens de tempel binnen te gaan. Er brak grote paniek uit. De weken erna bleef er steeds een strijd gaande tussen de drie rebellenpartijen (allen Joods) binnen de muren van Jeruzalem en daarnaast tussen de Romeinen en de Joden aan beide kanten van de muren van de stad.
De Romeinen zetten overal om de stad heen muurbrekers en stormrammen neer. Daarnaast bouwden ze drie torens om van daaruit de verdedigers op de muur weg te jagen. Ze begonnen de bomen te kappen in de wijde regio om de stad heen, om te gebruiken als brandhout en als wapens. Alles was kaal, ook op de Olijfberg was er geen olijfboom meer over.
De stad Jeruzalem had op dat moment drie muren, waarvan de dikste de binnenste muur was. Binnen drie weken brak het Romeinse leger door de eerste twee muren van de stad, maar een hardnekkig verzet van de rebellen verhinderde dat ze de dikste en derde muur konden doorbreken.
Het voedsel in de stad raakte op, de mensen verhongerden en de zeloten probeerden de mensen hun laatste beetje eten af te pakken, waarbij ze vaak vermoord werden. Velen stierven door het zwaard van de Joodse rebellen, door hongersnood, door de pest en andere ziekten en er kwam zelfs kannibalisme voor.
Titus hoorde van de grote noden in de stad en smeekte de belegerden herhaaldelijk, met behulp van Flavius Josephus als Hebreeuwse tolk, om zich over te geven en de vrede aan te nemen, maar de rebellen weigerden. De individuele mensen die zich over wilden geven, werden gemarteld en gedood door de rebellen als ze er achter kwamen.
Toen ook al het hout in de stad op was, kon de offerdienst niet meer doorgaan.
De Romeinen braken binnen een paar weken door de derde en tweede muur heen. De eerste muur was veel dikker en steviger.
De rebellen boden veel weerstand. Het duurde zo'n vijf maanden voordat deze muur ook door was en de stad werd verwoest.
De verwoesting van Jeruzalem en van de Tempel
Na een beleg van vijf maanden, lukte het Titus met zijn leger om de binnenste muur binnen te dringen. Bijna de hele stad werd geplunderd en in brand gestoken. Titus wilde niet dat de tempel ook in brand werd gestoken, maar de Romeinen luisterden niet en waren niet te houden in hun opmars. Een soldaat gooide een brandend stuk hout naar de tempel en binnen no time stond de tempel in vuur en vlam. Er was geen houden meer aan en het hele gebouw brandde af.
Het verzet ging nog een maand door, uiteindelijk werden ook de boven- en benedenstad helemaal ingenomen en werd de stad tot de grond toe afgebrand. Titus spaarde alleen de drie torens van de Herodiaanse citadel om te laten zien wie hier vroeger de heersers waren geweest.
Drie weken nadat het laatste dierenoffer aan God was gebracht (door gebrek aan brandhout), werd de tempel verwoest.
De tempel zelf werd helemaal verwoest. Zoals Jezus al voorzei in 33 na Chr., is er geen steen van de tempel op een andere steen blijven staan. Het gebeurde 37 jaar na Jezus voorzegging. Er was helemaal niets meer van over, waardoor het zelfs daarna niet meer met 100% zekerheid te zeggen was waar de tempel nu precies had gestaan.
Het tempelplein, met daaromheen de grote steunmuren die Herodes had laten aanleggen, bleef nog wel gedeeltelijk intact. Daardoor weten we waar de tempel ongeveer heeft gestaan. Waarschijnlijk zijn er nog meer overblijfselen van de tempel aanwezig onder het tempelplein, maar aangezien er van de moslims (die al honderden jaren de baas zijn over het voormalige tempelgebied, zie ‘De Rotskoepel en de Al-Aqsa moskee') geen opgravingen mogen worden gedaan in het gebied, is er niet bekend wat zich daar nog allemaal onder de grond bevindt. Van de steunmuren bleef zowel een deel van de oostelijke muur, de zuidelijke muur als de westelijke muur staan. Aangezien het Heilige der Heiligen (het Heiligste deel van de tempel, de plek waar God aanwezig zou zijn geweest) het dichts bij de westelijke muur heeft gestaan, werd deze westelijke muur (De ‘Western Wall’ of de ‘Klaagmuur’) dé plek voor de Joden waar ze zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke heilige plek konden komen. Hier bij de Klaagmuur kwam men later samen om over de verwoesting van de tempel te rouwen en om te bidden voor de wederopbouw van de tempel. Nog steeds is de Klaagmuur voor de Joden een belangrijke heilige plek waar ze persoonlijk kunnen bidden en waar veel religieuze activiteiten en gebeurtenissen plaatsvinden. De Klaagmuur was dus geen onderdeel van de vroegere tempel, maar een onderdeel van de muur rondom het vroegere tempelplein.
Delen van de westelijke, zuidelijke en oostelijke steunmuren bleven staan, in rood aangegeven. Dit zijn dus niet de echte tempelmuren. De westelijke muur is het dichts bij het voormalige Heilige der Heiligen, daarom werd dat de aanbiddingsplek voor de Joden: de Klaagmuur.
Tekening van de tijd van de Tempel van Herodes. Het rode blok is het deel van de westelijke muur (klaagmuur) dat op de foto hierna te zien is.
De huidige westelijke muur, waar de Klaagmuur is.
Grote aantallen slachtoffers
De belegering eiste een hoge tol aan mensenlevens: veel mensen werden gedood en tot slaaf gemaakt. Josephus beweerde dat 1,1 miljoen mensen stierven tijdens het beleg en de verwoesting van Jeruzalem en dat er 97.000 mensen tot slaaf werden gemaakt, daarnaast overleefden 40.000 mensen het die door de keizer werden vrijgelaten.
Sommige historici denken dat deze getallen veel te hoog zijn. We weten het natuurlijk niet precies, maar doordat er zoveel mensen in de stad waren in verband met Pesach (volgens andere bronnen waren er tijdens het Pascha in de tijd van Jezus vaak 500.000 tot 1 miljoen mensen van buitenaf in de stad) vielen er ook meer doden dan verwacht.
Tisha B’av
Volgens de Joodse traditie werden de twee tempels op dezelfde datum verwoest: op de negende van Hebreeuwse de maand Av. De Tempel van Salomo in 586 v. Chr. en de Tempel van Herodes in 70 na Chr. In het Hebreeuws noemt men deze dag Tisha B’Av; de negende van Av.
Tisha B'Av in 70 na Chr. viel waarschijnlijk op 30 augustus.
Nog steeds is de 9e van de maand Av de jaarlijkse vastendag waarbij de Joden herdenken dat de beide tempels zijn vernield. Men noemt dit de droevigste dag in de Joodse geschiedenis, deze dag valt altijd in juli of augustus.
Mee naar Rome
In 71 werd er een triomftocht gehouden in Rome. Een lange stoet met soldaten, 700 Judeese gevangen die geketend waren en de meegebrachte buit (o.a. de zevenarmige gouden kandelaar, de tafel der toonbroden en in ieder geval twee bazuinen/ trompetten) trok door de stad. Eén van de leiders van de Joodse opstand, Simon bar Giora, werd na de triomftocht op het Forum in Rome geëxecuteerd.
In 81 werd bij de toegang tot het Forum (naast het Colosseum) een triomfboog voor Titus opgericht, waarop deze triomftocht werd afgebeeld.
De meegenomen tempelschatten werden jarenlang in Rome bewaard in Vespasianus’ Tempel van de Vrede. Het Vaticaan heeft in 2013 aangegeven dat de menora er niet meer is en in het verleden is vernietigd.
Vespasianus liet munten slaan met de tekst ‘Iudaea Capta’ (Judea Veroverd) en maakte bekend dat hij de bouw van het beroemde Colosseum (vanaf 72 werd dit gebouwd) ging betalen met de oorlogsbuit van Jeruzalem.
De Franse beeldhouwer Jean-Guillaume Moitte maakte deze kopie van de afbeelding op de Titusboog. Soldaten dragen de buit uit Judea, waaronder de menorah, de tafel der toonbroden en de bazuinen. (Museum Associates/Los Angeles County Museum of Art).
Het Colosseum in Rome werd gebouwd vanaf 72 na Chr. en betaald uit de oorlogsbuit vanuit Jeruzalem.
Omgang door de Romeinen met de Joden na de verwoesting van Jeruzalem
De Joden werden na de Joodse Opstand gezien als een bedreiging voor de stabiliteit van het Romeinse Rijk, daardoor werden er extra maatregelen genomen. Judea kwam onder direct Romeins bestuur te liggen en er werd permanent een Romeins legioen gevestigd. Alle Joden (zowel in Judea als in andere plaatsen in het Romeinse Rijk) moesten een speciale ‘jodenbelasting’ (fiscus Iudaicus) betalen. Een deel van deze belasting werd gebruikt voor de herbouw van de in 69 afgebrandde tempel van Jupiter Capitolinus in Rome. Dus in plaats van dat ze geld schonken aan hun eigen tempel, ging hun geld nu naar de tempel van Jupiter Capitolinus. De tempel in Jeruzalem mocht niet worden herbouwd.